Naamgeving
De naam winkelveld duikt voor het eerst op in de pop. kaarten van 1842. De naam werd gegeven aan het gehele veld omgeven door de 4 wegen.
De naam Winkelveld is waarschijnlijk te herleiden tot een stuk land in de buurt van de Winkel, tussen de Molenkouter, de Verre Kouter en het (s)Roets Veld. Waarbij winkel staat voor een hoek (denk aan winkelhaak of het Duitse woord voor hoek namelijk winkel) en niet voor een plaats waar men aankopen doet. Later zou het woord winkel(hoek) gebruikt worden voor winkels die zich vaak op hoeken bevonden. (bron: typonomie U-Gent Sint-Goriks Oudenhove)
Dries:
Het gehucht Dries 1 ligt aan een pleintje waar zich een driesprong van wegen bevindt, tussen de Verre Kouter, het Winkelveld en het (s)Roets Veld. Aanvankelijk dachten Gysseling en Lindemans dat dries met het telwoord drie verbonden diende te worden en dat dries oorspronkelijk een pleintje aan een driesprong van wegen was. Verder onderzoek naar de zogenaamde driesen heeft echter aangetoond dat “een etymologische identificatie met het telwoord drie niet houdbaar was” (Devos 2000: 78) en dat de fonetische overeenkomst in het Nederlands tussen dries en het telwoord drie louter toeval is. In zijn latere theorie herzag Gysseling (1975: 258-265) zijn opvattingen en voerde hij het woord dries terug op het Indo-europese *trewisko- en het Germaanse *Þrewiska-. Hierin vinden we de Indo-europese wortel *treu in de betekenis van „uitgeput, opgeteerd‟, zodat hij het woord dries als „uitgeput bouwland‟ of „tijdelijk rustend akkerland‟ verklaarde. In zijn artikel Dries, vooral in Centraal- en Zuid-Oost-Vlaanderen schetst Van Durme (1998: 117-199) de evolutie van de door dries aangeduide referent in de werkelijkheid. In de vroege Middeleeuwen was een dries een uitgestrekte gemeenschapsgrond buiten het vaste bouwlandareaal van de dorpsbewoners. Naast de permanente akkerbouw op de akkers, werd 11 ook op zo‟n dries aan akkerbouw gedaan, maar dan “volgens een tijdelijk regime, waarbij de grond enkele jaren zonder onderbreking bewerkt werd en dan weer gedurende een vrij lange periode […] bleef rusten” (Van Durme 1998: 142), omdat de grond uitgeput was. Tijdens deze rustperiode liet men op een dries gras opschieten en werd de grond een tijdlang als gemeenschappelijke weide gebruikt. Voor dit wisselsysteem (nu eens akkerland, dan weer graasland) wordt ook wel de term „koppelstelsel‟ gehanteerd. In de 11e eeuw zou dries dan “zeker al de uitgesproken betekenis „collectief graaslandcomplex‟” (Van Durme 1998: 163) hebben gehad, “waar de bewoners van de aanpalende nederzetting hun beesten mochten drijven en hout hakken” (Devos 2000: 78). We zien dus dat dries-namen niet altijd op dezelfde werkelijkheid betrekking hebben.